In de letselschade kunnen verschillende soorten schade (schadeposten) aan de orde komen. Deze kunnen worden verhaald op de aansprakelijke partij.
Door het letsel dat het slachtoffer heeft opgelopen, zal hij/zij wellicht hulp moeten inschakelen bij het verrichten van de huishoudelijke werkzaamheden.
De Hoge Raad heeft in het arrest Losser/Kruidhof (NJ 1999, 564) (het arrest 'Johanna Kruidhof') beslist dat een slachtoffer ook vermogensschade lijdt indien de voor hem of haar noodzakelijke hulpverlening niet wordt uitbesteed aan professionele hulpverleners maar aan familieleden, in dit arrest de ouders van Johanna Kruidhof.
Voor de vraag of deze schade voor vergoeding in aanmerking komt, achtte de Hoge Raad de omstandigheden van het geval beslissend.
Daarvoor zijn tenminste van belang:
- de hulpbehoevendheid van het slachtoffer
- de wijze waarop het familielid (de familieleden) zijn/haar (hun) vrije tijd hebben besteed aan het helpen van het slachtoffer
- of het een redelijke beslissing van het familielid (de familieleden) was om het slachtoffer te helpen
- de aannemelijkheid dat het slachtoffer anders professionele hulp tegen betaling had ingeschakeld als zijn/haar familielid (familieleden) niet bereid of niet in staat waren de vereiste hulp te bieden.
Uit het arrest van de Hoge Raad in de zaak Krüter-Van de Pol/Wilton-Feijenoord (HR 06-06-2003, NJ 2003, 504) blijkt dat de rechtsregel uit het eerdergenoemde arrest Losser/Kruidhof ook analoog van toepassing is op andere familieleden zoals een echtgenoot of echtgenote.
Dat besliste de Hoge Raad in het arrest van 5 december 2008 (LJN-nummer: BE9998).
Ziektekosten betreffen bijvoorbeeld de kosten van verpleging of opname in het ziekenhuis.
Door een ongeval kan het slachtoffer in het ziekenhuis belanden of zal het slachtoffer verpleging nodig hebben. De kosten hiervan kunnen eveneens verhaald worden op de aansprakelijke partij.
Deze kosten komen op grond van art. 6:96 BW voor vergoeding in aanmerking door het slachtoffer. Het gaat dan om kosten die het slachtoffer heeft gemaakt om buiten rechte vergoeding van zijn letselschade proberen te vorderen van de tegenpartij. Als het slachtoffer hiertoe een letselschadebureau of een letselschadeadvocaat heeft ingeschakeld, komen de kosten hiervan voor rekening van de tegenpartij en zijn ze totdat ze zijn voldaan, nog schade van het slachtoffer. Er gelden wel een tweetal voorwaarden: Het moet redelijk zijn dat de kosten zijn gemaakt (was het terecht dat het slachtoffer een bureau of advocaat inschakelde) en ook de hoogte van de kosten moet redelijk zijn. Dit wordt de 'dubbele redelijkheidstoets' genoemd en is eveneens gebaseerd op art. 6:96 BW.
Sinds het arrest Drenth van de Hoge Raad van 3 april 1987 (NJ 1988, 275) is het mogelijk dat de buitengerechtelijke kosten, gemaakt voor de bepaling van de aansprakelijkheid en het schadebedrag, worden verhaald op de veroorzaker van het ongeluk. Een rechtsoverweging uit dit arrest luidt: "Wie ten gevolge van een ander onrechtmatige schade lijdt, zal bij het vaststellen en begroten daarvan, alsmede bij zijn pogingen in der minne vergoeding te krijgen niet zelden behoefte hebben zich, gezien de moeilijke feiten en juridische vragen die zich daarbij kunnen voortdoen, door een of meer deskundigen te doen bijstaan, vooral als ook aan de zijde van de aansprakelijke deskundigen optreden. Voor zover de benadeelde in de gegeven omstandigheden redelijk handelde door zich van deskundige bijstand te voorzien, behoort de aansprakelijke de daaraan verbonden kosten, voor zover deze redelijk zijn, te dragen, want het is zijn onrechtmatige daad die tot het maken daarvan heeft geleid". Deze uitspraak was bijna 5 jaren vóór de invoering van het Nieuw Burgerlijk Wetboek per 1 januari 1992 en liep toen al vooruit op art. 6:96 BW.
Smartengeld wordt gevorderd wegens gederfde levensvreugde en bij psychische schade zoals PTSS of een burn-out wegens 'aantasting in de persoon' (art. 6:106 lid 1 sub b BW).
Indien een letselschadetraject lang duurt vanwege een niet-welwillende houding van de wederpartij, kan het smartengeldbedrag dat het slachtoffer kan vorderen, hoger uitvallen. Verder is de hoogte van het smartengeld afhankelijk van de ernst van de verwondingen.
Het letselschadeslachtoffer kan zich door zijn/haar letsel niet meer zelf redden en bepaalde klussen in en om het huis niet meer verrichten. De Letselschaderaad, voorheen Nationaal Platform Personenschade (NPP), heeft een richtlijn opgesteld om deze schadepost te berekenen en dit gaat volgens formules uit die richtlijn, afhankelijk van de woonsituatie van het letselschadeslachtoffer en de mate van onderhoud die de woning vergt.
Andere schadeposten zoals aangepast vervoer, de kosten van een aanpassing aan de woning, en bijvoorbeeld reiskosten in verband met het bezoek aan behandelend artsen, kunnen voor vergoeding in aanmerking komen als ze in verband staan tot het opgelopen letsel. Ook medische hulpmiddelen zoals een nekkraag of speciale schoenen kunnen voor vergoeding in aanmerking komen.
Hierbij is de vraag aan de orde in welke mate het slachtoffer schade derft doordat hij tijdelijk of langdurig arbeidsongeschikt is geweest. Zit hij in de WIA/Ziektewet? Wat is de invloed van de duur van de revalidatie alsmede de huidige situatie op het carrièrepad c.q. de promotiekansen? Wat is de kans voor het slachtoffer om hier nadelige gevolgen van te ondervinden indien hij elders solliciteert?
Dit wordt dus uitgedrukt in economische kwetsbaarheid (EK). Als de aansprakelijkheidsverzekeraar de volledige post 'verlies arbeidsvermogen' (v.a.v.) betaalt, kan er geen sprake meer zijn van economische kwetsbaarheid.
Van economische kwetsbaarheid is ook vaak sprake als een letselschadeslachtoffer na het ongeval alsnog carrière of promotie maakt met een verhoging van het inkomen tot gevolg. De vraag is dan in hoeverre het slachtoffer deze 'beter betaalde baan' volhoudt (vanwege het letsel) en het slachtoffer is op die manier nog steeds economisch kwetsbaar.
Er bestaan een aantal gevallen, waarin een vordering kan bestaan uit hoofde van regres.
Bij een overlijden als het gevolg van een ongeval, hebben de nabestaanden schade. Dat noemt men ook wel “overlijdensschade”.
De nabestaanden die op grond van artikel 6:108 Burgerlijk Wetboek recht hebben op vergoeding van gederfd levensonderhoud, zijn:
Wat wordt er vergoed na het overlijden?
De kosten van een begrafenis of crematie (lijkbezorging) en de kosten van gederfd (misgelopen) levensonderhoud.
De kosten die een uitvaartverzekering eventueel uitkeert worden in mindering gebracht op de uit te keren schadevergoeding. Ook eventuele uitkeringen uit een andere verzekering, zoals een levensverzekering of een ongevallenverzekering worden in mindering gebracht op de uit te keren schadevergoeding.
Hoe wordt de schade bij overlijden berekend?
De kosten van lijkbezorging worden berekend en het gederfde (misgelopen) levensonderhoud. Onder de kosten van lijkbezorging wordt verstaan de kosten van de kist, een dienst, begrafenisauto, rouwadvertenties en bijvoorbeeld rouwkaarten. Op de kosten van lijkbezorging worden de kosten die de uitvaartverzekering vergoedt in mindering gebracht.
Bij gederfd levensonderhoud wordt berekend het bedrag aan onderhoud waarin de overledene tijdens zijn leven voorzag ten behoeven van diens minderjarige kinderen, echtgenoot of geregistreerde partner en iedereen die met hem/haar in gezinsverband samenwoonde. Omdat dat levensonderhoud als gevolg van het overlijden van het slachtoffer is weggevallen, moet dat worden gecompenseerd. De nabestaanden moeten zo veel mogelijk worden teruggebracht in hun financiële positie zoals die vóór het overlijden van het slachtoffer bestond.
De eventuele uitkeringen uit een verzekering en uitkeringen op basis van bijvoorbeeld de ANW (de Algemene Nabestaanden Wet) worden in mindering gebracht op de vergoeding uit overlijdensschade.
De vergoeding van overlijdensschade aan de achterblijvende partner eindigt wanneer deze hertrouwt of duurzaam gaat samenwonen met een nieuwe partner, of wanneer de kinderen meerderjarig worden (tenzij ze studeren ten tijde van het overlijden van het slachtoffer, in welk geval de berekening van de vergoeding eindigt).
In artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek staat vermeld dat men in het geval van een verplichting tot schadevergoeding op grond van een onrechtmatige daad de wettelijke rente is verschuldigd, zonder ingebrekestelling.
Vanaf het moment van het ongeval, waardoor de benadeelde schade lijdt of zal lijden, heeft de benadeelde een opeisbare vordering op de aansprakelijke partij. De benadeelde kan over het nog openstaande bedrag betaling van de wettelijke rente opeisen.
De wettelijke rente is een vooraf door de wet vastgestelde vergoeding voor een te late betaling of voor een nog openstaande vordering uit de schadesom.