Er zijn twee vormen van (verhaals-)executie in het executierecht, te weten
Het recht van parate executie komt toe aan pandhouders en aan hypotheekouders. Zij hoeven daarvoor niet eerst naar de rechter, omdat de wet de bevoegdheden tot executie al geeft. Zie artikel 248 Burgerlijke Wetboek en artikel 268 Burgerlijk Wetboek.
Op grond van artikel 276 boek 3 Burgerlijk Wetboek is een schuldeiser bevoegd om zich te verhalen op alle goederen (en dat zijn zaken en vermogensrechten) van de schuldenaar. Met een beslag probeert een schuldeiser een executie veilig te stellen.
Bij een conservatoir beslag is dat ter veiligstelling van de bezittingen van de schuldenaar, of tot verhaal van een vordering.
Bij een executoriaal beslag probeert de beslaglegger hetgeen waar beslag op is gelegd, veilig te stellen in afwachting van de executie zelf.
Met de verhaalsexecutie probeert de schuldeiser hetgeen waar beslag op is gelegd ten gelde te kamen.
Met de reële executie probeert men afgifte en levering af te dwingen van hetgeen waar men beslag op legt.