Een overeenkomst is een afspraak. Kortom: bij huur wordt dus afgesproken dat de één aan de ander een zaak ter beschikking stelt, en dat de ander daar wat voor terug doet of geeft.
Er zijn dus 2 aspecten bij huur:
Als ook maar 1 van deze 2 aspecten ontbreekt, is er geen huur. Dan kan het natuurlijk wel ergens anders onder vallen, maar valt de afspraak niet onder huur. Dat heeft tot gevolg dat de wettelijke bepalingen over huur, niet toegepast worden. Er worden dan andere bepalingen toegepast. Zelfs als beide partijen het huur noemen, is het juridisch gezien geen huur, als deze 2 aspecten zich niet allebei voordoen.
Soms bevat een overeenkomst de essentialia van huur, maar ook kenmerken van een andere, in de wet geregelde – bijzondere – overeenkomst. Dan geldt de regeling voor gemengde overeenkomsten, die in de wet staat in artikel 6:215 Burgerlijk Wetboek: dan zijn beide regelingen naast elkaar van toepassing, tenzij deze regelingen niet met elkaar verenigbaar zijn, of de strekking van de – bijzondere – overeenkomst zich tegen toepassing van de andere regeling verzet.
Over gemengde overeenkomsten, die onder andere de elementen van huur (van woonruimte of van bedrijfsruimte bevatten) bestaan veel uitspraken van rechters. In die uitspraken wordt het “overheersende” element van de overeenkomst als uitgangspunt genomen. Als het overheersende karakter van de overeenkomst de huur-elementen betreffen, dan gaat huur voor.
kan gedeeltelijk of gedeeld zijn*. Het kan ook een periodiek** gebruik zijn.
Meestal wordt de tegenprestatie in geld uitgedrukt, maar het kan ook een andere vorm hebben. Als de tegenprestatie maar vast omlijnd is.
De hoofdverplichting van de huurder is het betalen van de huurprijs. Dat kan een bedrag in geld zijn, maar het kan ook een andere tegenprestatie betreffen.