Hulp bij zelfdoding is in Nederland strafbaar. In het geval de arts aan bepaalde voorwaarden voldoet, is sprake van een strafuitsluitingsgrond. Dat is opgenomen in het Wetboek van Strafrecht, in artikel 294 lid 2. Dat heeft tot gevolg dat er geen straf wordt opgelegd, indien aan de gestelde voorwaarden is voldaan.
Artikel 294 Wetboek van Strafrecht luidt als volgt:
‘Hij die opzettelijk een ander tot zelfdoding aanzet, wordt, indien de zelfdoding volgt, gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste 3 jaren of geldboete van de 4e categorie".
Hij die opzettelijk een ander bij zelfdoding behulpzaam is of hem de middelen daartoe verschaft, wordt, indien de zelfdoding volgt, gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste 3 jaren of geldboete van de 4e categorie.’
De zorgvuldigheidseisen staan in de Euthanasiewet vermeld, en houden in dat de arts:
1. er van overtuigd moet zijn dat er sprake is van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënt;
2. er van overtuigd moet zijn dat er sprake is van uitzichtloos en ondraaglijk lijden van de patiënt;
3. de patiënt moet informeren over de situatie waarin deze zich bevindt en over diens vooruitzichten;
4. met de patiënt tot de overtuiging moet komen dat er voor de situatie waarin deze zich bevindt geen redelijke andere oplossing is;
5. minimaal één andere, onafhankelijke arts moet raadplegen, die de patiënt ziet en schriftelijk zijn oordeel geeft over de zorgvuldigheidseisen, bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 4;
6. de levensbeëindiging of hulp bij zelfdoding op medisch zorgvuldige wijze moet uitvoeren.
Daarnaast moet de arts een melding doen aan de lijkschouwer (art. 7 lid 2 Wet op de lijkbezorging).
Waar bestaat de hulp bij zelfdoding feitelijk uit?
De patiënt neemt een dodelijke drank in. De arts is daarbij aanwezig, en deze blijft ook aanwezig, totdat de patiënt overleden is. De arts zal alsnog een injectie geven, in het geval de door niet intreedt binnen een redelijke termijn.