Dat houdt in, dat de advocaat het bedrag niet meer kon nog kan opeisen. De kantonrechter oordeelde dat op basis van artikel 3:307 lid 1 BW de 5-jaar durende verjaringstermijn al was verstreken, op het moment dat de advocaat het geld opeiste.
Bovendien, zo meende de kantonrechter, was de verjaring niet tussentijds gestuit. Stuiten van een verjaring gebeurt met een zogeheten stuitingshandeling. Daardoor begint een verjaringstermijn opnieuw te lopen.
De advocaat ging van de uitspraak in beroep. De advocaat voerde aan dat er geen sprake was van verjaring, omdat de termijn was begonnen te lopen op het moment dat de betalingstermijn van de factuur van 14 dagen was afgelopen. Bovendien is er door de advocaat een dagvaarding uitgebracht, waardoor de verjaring ook wordt gestuit, zo meent de advocaat.
Het Hof Den Bosch overweegt als volgt:
3.5. “De vordering van [appellant] tot betaling van zijn werkzaamheden betreft een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis uit overeenkomst tot een geven of een doen in de zin van artikel 3:307 lid 1 BW. Artikel 3:307 lid 1 BW bepaalt dat een dergelijke vordering verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden. Voor de bepaling van de dag waarop de vordering van [appellant] opeisbaar is geworden heeft de kantonrechter terecht artikel 6:38 BW tot uitgangspunt genomen. Dat artikel bepaalt dat indien geen tijd voor de nakoming is bepaald, de verbintenis terstond kan worden nagekomen en terstond nakoming kan worden gevorderd. Het door de wetgever gebezigde woord “bepaald” impliceert niet dat een uitdrukkelijk beding nodig is. De tijd voor nakoming kan ook voortvloeien uit de aard van de overeenkomst, de wet, de gewoonte of de eisen van de redelijkheid en billijkheid (zie artikel 6:248 lid 1 BW en HR 12 november 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA3369, NJ 2000, 67).
3.6. Er is niet gesteld of gebleken dat partijen uitdrukkelijk een tijd voor de nakoming van de verbintenis van Radelko tot betaling van de werkzaamheden van [appellant] zijn overeengekomen. In beginsel is de vordering dan terstond na het sluiten van de overeenkomst opeisbaar. Het hof is echter van oordeel dat uit de aard van de overeenkomt tussen partijen voortvloeit dat, nu geen andersluidende afspraken zijn gemaakt, nakoming van de verbintenis tot betaling van de werkzaamheden van [appellant] kan worden gevorderd op het moment dat de betreffende werkzaamheden zijn verricht. Het betreft hier namelijk een overeenkomst van opdracht tussen een advocaat en zijn cliënt, waarbij door partijen blijkbaar is overeengekomen dat de door [appellant] bestede tijd in rekening zou worden gebracht tegen een bepaald uurtarief. Dit betekent dat het door Radelko te betalen loon afhankelijk was van de door [appellant] te verrichten werkzaamheden. De datum van de factuur of de daarin vermelde termijn voor betaling is voor bepaling van het tijdstip van opeisbaarheid van de vordering niet van belang. Uit de factuur blijkt alleen dat en wanneer de vordering wordt opgeëist. Ook het moment waarop de opdracht volgens de advocaat uiteindelijk is geëindigd, is voor de opeisbaarheid van de vordering van [appellant] niet van belang, nu niet is gesteld of gebleken dat partijen dit moment als tijd voor de nakoming van de verbintenis van Radelko zijn overeengekomen. [appellant] heeft in de factuur met nummer 2013/041 werkzaamheden in rekening gebracht die hij heeft verricht in de periode van 2 februari 2004 tot en met 1 juni 2008. Gelet op het voorgaande is de vordering tot betaling van deze werkzaamheden uiterlijk op 1 juni 2008 opeisbaar geworden en is uiterlijk op 2 juni 2008 de verjaringstermijn van artikel 3:307 lid 1 BW gaan lopen. Dit betekent dat de vordering van [appellant] uiterlijk op 2 juni 2013 is verjaard. [appellant] heeft in zijn grief nog aangevoerd dat de verjaring is gestuit door de dagvaarding in eerste aanleg op 4 december 2013, echter op dat moment was de vordering reeds verjaard”.
Ofwel: de advocaat was te laat: te laat met het opeisen van de betaling, en ook te laat met de dagvaarding. De vordering van de advocaat was op dat moment al verjaard.
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2015:4497
Dit artikel is geschreven door mr. C.P.M. Engels. Aan dit artikel kunnen geen rechten worden ontleend, en is van algemene aard en strekking. Vraag voor iedere situatie, hoe gelijkend ook aan de situatie in dit artikel, advies van een deskundige, zoals een advocaat.